Een heel eenvoudige maatregel van boombescherming is het afschermen van nieuw aangeplante bomen met stambeschermers tegen schorsvraat van bv. konijnen, schapen, paarden.
Soms is het niet de boom maar de omliggende elementen die beschermd moeten worden. Daar waar wortels niet verder mogen groeien, kan een wortelwering of wortelbegeleiding geplaatst worden. Zo kunnen bv. nutsleidingen beschermd worden. Dit heeft ook het voordeel dat bij latere reparatie of aanpassingswerken de wortels niet geraakt worden. Met een systeem voor boomwortelgeleiding kan er voorkomen worden dat de verharding wordt opgedrukt. Doch blijft het belangrijk om voor een ruime groeiplaats te zorgen.
Op bouwwerven kunnen er niet-verplaatsbare hekkens aan de grens met de kroonprojectie of de bewortelbare zone worden geplaatst om te verhinderen:
• dat er over de wortels of tegen de takken wordt gereden
• in deze zone materialen worden gestapeld of voertuigen worden geparkeerd
• dat schade wordt veroorzaakt door graafwerken.
Als het onvermijdelijk is om over de wortelzone te rijden kunnen er stevige rijplaten met een laag grof zand of hakselhout eronder worden geplaatst.
Als er dicht bij stammen moet gewerkt worden, waarbij de kans op stamschade bestaat door bijvoorbeeld graafwerken, dan is het best om de stammen te beschermen. Dit kan met houten planken en drainagedarm.
Sommige bomen met een dunne schors, zoals beuken, zijn gevoelig voor schorsbrand. Als door het vellen van omstaande bomen of struiken de stam plots bloot komt te staan aan direct zonlicht kan de schors verbranden en kan de boom sterven. Een mogelijkheid is de stam te behandelen met een coating of in te wikkelen met jute, waardoor de bast zich geleidelijk kan aanpassen aan de veranderde situatie.